Hoe vind je een dode dichter?
In onze bloemlezing Ik zoek een woord staat werk van 109 dichters. Aan al die dichters moest toestemming worden gevraagd voor de overname van hun werk – dat was een heel karwei, vooral als de dichter overleden was.
Van Max Dendermonde (1919-2004) wilden we het gedicht Gevangen opnemen uit zijn bundel Het geheim van de mierenneuker. Max Dendermonde is het pseudoniem van Hendrik Hazelhoff. Waar en hoe konden we zijn erfgenamen vinden? Een kort verslag van een lange speurtocht.
De bundel van Dendermonde verscheen in 1987 bij Het Spectrum. Eerst schreven we de uitgever aan – die kon ons niet helpen. Toen probeerden we het via de LIRA – een organisatie die leenrecht uitkeert en duizenden adressen van auteurs kent. Helaas, ook zonder resultaat.
Zoeken op internet dan maar. Is er een aanknopingspunt te vinden in het Vlaamse stadje Dendermonde? Nee.
We ontdekten dat er in Winschoten een Brasserie Dendermonde bestaat, een naam die gekozen is ter nagedachtenis van het werk van onze Max. ‘Bent u familie van…?’ vroeg ik hoopvol. ‘Nee,’ zei de eigenaar. ‘Maar ze kunnen u misschien verder helpen bij Garage Hazelhoff in Vlagtwedde, dat is wel familie, dacht ik.’
De garage-eigenaar was pas na twee dagen bereikbaar? Hij bleek een neef van Max Dendermonde te zijn en vertelde dat Max twee zoons heeft. ‘Maar ik heb geen idee waar ze wonen. Misschien weten ze dat wel bij de Familiestichting Haselhoff. Met een s en niet met een z. Eens in de twee jaar organiseren ze een familiedag…’
Het secretariaat van de Stichting Haselhoff wist meer. Max Dendermonde had inderdaad twee zoons. “We zullen proberen ze op te sporen, maar het kan wel even duren, omdat ze nogal vaak verhuizen. De ene woont in Spanje, de andere in Amerika.”
Na een dag of tien kregen we het bericht dat de Spaanse zoon gevonden was. Eindelijk kon de brief op de post waarin toestemming werd gevraagd voor overname van het gedicht Gevangen. En gelukkig, de zoon antwoordde per omgaande: “Ja, het mag.”
Brasserie en garagebedrijf – we kunnen niet zonder.
Hoe vind je de vertaler van een dode dichter?
We wilden ook een gedicht in het Fries opnemen in Ik zoek een woord. Aangezien ons Fries niet verder gaat dan heit en mem, vroegen we Jant van der Weg-Laveman om hulp, kenner van Friese jeugdliteratuur. Zij verwees ons naar Teake Oppewal, werkzaam bij Tresoar, het historisch en letterkundig centrum voor Fryslân.
Oppewal stuurde een aantal “gedichten over taal” in het Fries en Nederlands op. We vonden Friesland van Ed Hoornik het best passen in onze bloemlezing. Jammer, schreef Oppewal, want Hoornik is geen Fries en dat gedicht is nooit vertaald.
Maar na wat speurwerk vonden wij in een rapport van de Provincie Friesland tóch een vertaling. Klaar, dachten we. Totdat Oppewal zei dat die vertaling niet klopte. Van vier regels waren er vijf gemaakt, het rijm was krom, en in de laatste regel was sprake van een perspectiefwisseling die in het origineel niet voorkwam. Eppie Dam heeft het gedicht toen opnieuw vertaald, in vlekkeloos Fries volgens Oppewal, en wie zijn wij om hem tegen te spreken.
Heel anders ging het met de vertaling van Hoe maak je een dada-gedicht? van Tristan Tzara (1896-1963), een Roemeense dichter die lang in Frankrijk woonde. Wij namen zijn gedicht over uit Dichters van de avant-garde (Veen, 2003). In dat boek staat: vertaler onbekend. We zijn niet op zoek gegaan naar Tzara’s vertaler – waar moesten we beginnen? Dus in Ik zoek een woord staat het ook: vertaler onbekend.
Zes weken na het verschijnen van Ik zoek een woord viel er een mooi, bruin envelopje op de mat. Er zaten twee dingen in: een ansichtkaart met de tekst “Zie pagina 10”, én een klein boekje: God danst Dada van Tristan Tzara (Fizz-Subvers Press, 1974).
Op pagina 10 stond het door ons gekozen gedicht van Tzara, en dat het in 1920 was gepubliceerd. En op de titelpagina lazen we tá-dá-dáá: Vertaald door Peter Nijmeijer en Sjoerd Kuyper. Onze vriend Sjoerd had het boekje op de post gedaan – hij bleek een van de onbekende vertalers te zijn. We zullen het melden bij Uitgeverij Veen en corrigeren in de tweede druk… als die er komt…
Postbodes – we kunnen niet zonder.
Hoe vind je geen fotograaf maar een dichter?
Naast enkele cartoons wilden we ook een “poëtische foto” opnemen in Ik zoek een woord, onze bloemlezing met gedichten over taal. Op internet circuleerde The hug – een foto waarop een jonge vrouw wordt omhelsd door een brief in de vorm van een man. Wij vonden het een mooi beeld. Geen man van staal, maar een man van taal. Maar wie was de fotograaf?
We ontdekten dat er nog twee soortgelijke foto’s waren. Op de ene werd een oudere vrouw omhelsd door de brief-man, op de andere droeg hij een kindje op zijn arm. En onder de foto’s stond: If you really want to touch someone, send them a letter. Christopher Tovo had ze gemaakt voor een reclamecampagne van Australia Post.
Via zijn website schreven we Tovo down under: Mogen we één foto in onze bloemlezing plaatsen? Geen antwoord. Nog een mail, en nog een… En ook maar eentje naar Australia Post – die reageerden wel, maar ze konden ons niet helpen.
Via een agent in Amerika konden we uiteindelijk onze vraag kwijt. Er kwamen tal van formulieren met vragen over de uitgever, de oplage, de prijs van ons boek etc. Daarna volgden er nog meer formulieren en bepalingen en tenslotte noemden ze een prijs waarvoor menig dichter graag een stapel verzen wil schrijven.
We besloten de foto te wissen, ondanks de vele dagen speurwerk. Thematisch paste de foto perfect, maar vooral Monique vond het bezwaarlijk dat de brief helemaal in het Engels was geschreven. En de foto dook ineens veel te vaak op internet op – Tovo’s agent was er maar druk mee… of niet…
De foto kwam er bij ons niet in. En daardoor was er een plaatsje vrij voor een nieuw gedicht van Leo Vroman, Gedachteloos – we vonden het hoera-hoera op vromanfoundation.com waar Vroman tot zijn dood in 2014 nieuw werk publiceerde. Vromans gedicht paste mooi bij het gedicht Einde van Lucas Schaap. Vroman schreef Gedachteloos toen hij 97 was, Lucas schreef zijn gedicht toen hij 12 was. En zo staan (schreef ik in 2013) de jongste en de oudste nog levende dichter broederlijk naast elkaar op pagina 116 en 117 in Ik zoek een woord.
Fotografen – we kunnen niet zonder.
PS De genoemde foto’s van Christopher Tovo zijn te zien op www.christophertovo.com/?page_id=238
Hoe vind je (het motto van) een dode dichter?
In onze bloemlezing Ik zoek een woord staan 167 gedichten van 109 dichters. De meeste konden we via hun uitgevers vragen of we hun werk mochten opnemen. Een aantal was moeilijk te bereiken.
Herman Brusselmans reageerde wekenlang niet op de e-mails die we via het adres op zijn website stuurden. Na een oproep via Twitter en Facebook wees iemand ons op een theaterbureau in Amsterdam en toen was het in drie dagen geregeld: we mochten zijn Verliefdheid is sterk plaatsen.
Van Liselore Gerritsen kregen we via via een telefoonnummer: “Na enen bellen!” Ze gaf ons haar adres en toen konden we een brief sturen met de vraag of we het gedicht ‘Powergirl’ mochten opnemen. Het mocht!
Van Koos J. Versteeg (1904-1987) zijn op internet veel citaten te vinden, ook het bekende:
Dit is op aarde
van al ’t kwaad de grootste straf:
Wie eenmaal lezen kan,
die leert het nooit meer af.
We vonden het een mooi motto voor Ik zoek een woord.
De tekst stond ook in het Prisma Citatenboek uit 1954. Via de uitgever, de LIRA en internet konden we geen familie van Versteeg vinden. We schreven op Twitter en Facebook: “Gezocht: de light verse-dichter Koos J. Versteeg of zijn erven. Wie helpt ons aan een adres?”
Iemand verwees ons naar uitgeverij Van Oorschot, maar daar konden ze ons niet helpen. Toen reageerde de Bibliotheek van A tot Z via Twitter dat Versteeg een Dordtse Boekhandelaar was. Maar helaas, de winkel bestond niet meer.
Kort daarna kregen we een tweet vanuit Zwitserland: een nicht van Versteeg, mevrouw Brouwer, zou op het Sint Jacobsplein in Dordrecht wonen. “We weten nu nog geen huisnummer, maar misschien dinsdag wel.”
Dinsdag?
Dat duurde nog vijf dagen en Versteeg was de laatste van de 109 dichters die we zochten. We hebben de telefoonnummers van alle winkels in de buurt van het Jacobsplein opgezocht. “Kent u misschien ene mevrouw Brouwer? We zoeken haar in verband met een dichtbundel…” De reacties liepen nogal uiteen.
“Brouwer? Sorry, nee.”
“Hallo… Ja doei, val een ander lastig met die flauwekul. Ik hep geen tijd voor gediggies!”
Dood spoor. Er viel geen chocola van te maken. Tot we een paar dagen later meer tweets ontvingen: “Hoera, ik heb het huisnummer op een usb-stick hier in Zwitserland – Koos’ nicht woont op nummer zoveel, mevrouw Brouwers met een s. Ze werkte vorig jaar mee aan mijn boek Blijf maar! over verdwenen winkels in Dordrecht. De winkel van Koos en zijn vader staan erin. Succes!”
Via de post is alles geregeld. De “eigenaar” van het allereerste gedicht vonden we het laatst. En gelukkig: het motto Dit is… mocht erin.
Bibliotheken, boeken en bergen – we kunnen niet zonder.