Juryrapport Gouden Penseel voor Willemien Min, 2002
Willemien Min hoort niet tot de bekende, met ijzeren regelmaat publicerende illustratorenclub van het vaderlandse kinderboek. Na haar goed ontvangen debuut De vogelman uit 1988, dat opviel door de fraaie kleurstelling en het gedurfde gebruik van de pagina’s, werkte ze stilletjes door. Blijkbaar voelt ze zich aangetrokken tot sprookjesachtige teksten. Voor Lemniscaats complete Andersen-uitgave maakt ze in 1992 realistische potloodtekeningen, bevolkt door boerse kinderen met lieve gezichten, gekleed in zwierige rokken en schorten. Het is meisjesachtig werk, romantisch en een beetje braaf. Vier jaar later bij de sprookjes van Bomans is de toon aan het veranderen. Er is nog potlood, het is nog zwart-wit, maar er staat al het een en ander schots en scheef, veel vaker worden angst en treurnis uitgelicht en regelmatig binden slordige grijze vlakken de illustratieve fragmenten tot een geheel, dat meer kracht en suggestie heeft te bieden dan de anekdotische afbeelding alleen.
En toen waren er het afgelopen jaar opeens twee boeken van haar hand, waar de jury met bewondering en plezier naar heeft gekeken. In het prentenboek Grijsje is de bij de Bomanssprookjes ingezette stilering met vaste hand doorgevoerd. De muis die zo graag gekleurd wil zijn, staat in haar ontevreden misluktheid breed uitgemeten op de zo goed als lege pagina’s, de dunne pootjes en staart in onhandige potloodlijnen aan het massieve lijf. De kaalslag maakt dat alle aandacht uitgaat naar de expressieve muizesnuit. Als je het iemand gunt om vrede met het bestaan te hebben, dan is het deze grijze treurmuis.
Het gevoel voor kleur en voor mise en page, de voortgaande stilering en het streven naar leger en kaler, het komt allemaal met kracht samen in ik schilder je in woorden. De poëzie van Hans Hagen is klein en voorzichtig, passend bij de ik-figuur die aan het woord is. Een kind is op weg in de grote wereld en durft niet goed. ‘Ik leef zo klein op school / zo binnen muren / in het harnas van mijn vel’. In het hoofd en in woorden is mogelijk wat in het echt nog te eng is, de gedachte aan de eigen verwekking door de ouders bijvoorbeeld komt als een schok. Willemien Min beziet de zoekende zinnen met liefde en verbindt ze via tere beelden tot een geheel. Door het knappe gebruik van slechts één – grijsblauwe – steunkleur die dromen en gedachten verbeeldt, weet ze met name de abstracte kant van de gedichten te vangen. Maar ook het kinderlijke, op de drempel van de volwassen wereld aarzelende dat Hagens poëzie hier kenmerkt, krijgt vorm. Zie het konijn Snuffie dat zo weerloos dood ligt te zijn, op zijn rug als het menselijk wezen dat hij voor de eigenaar ongetwijfeld is geweest. De voorpoten zijn gevouwen op de buik, de achterpoten steken heel precies over de vouw van de bladzijde heen. Dit boek is namelijk ook met uiterste zorg in elkaar gezet. En zo werd een hechte eenheid van tekst en illustratie tot een perfect uitgebalanceerd boek, precies het soort boek, waarvoor het Gouden Penseel bestemd is.
De Penseeljury 2002 bestond uit: Bregje Boonstra (voorzitter), Marieke Oomen, Anki Posthumus, Ger Schoolenaar en Ida Schuurman